Top menu

Een leven in mode, collectie Jacoba de Jonge in Antwerpse MoMu

Verzamelaars van mode of accessoires worstelen met het lot van hun zorgvuldig opgebouwde collecties. Veilen, weggeven of gewoon zelf exposeren? Het Antwerpse MoMu verwierf de collectie van Jacoba de Jonge. Haar privéverzameling is vanaf woensdag te zien in het modemuseum.

Voor iedere verzamelaar komt er een moment dat hij of zij zich moet bezinnen op de toekomst van de collectie. Geven we het aan de kinderen, gaan we verkopen of veilen. Doen we alles in één keer de deur uit. Of alleen de topstukken. Soms, als met heel veel succes is verzameld, komt daar nog de vraag bij of het genoeg is voor een eigen museum.

Duidelijk is dat het einde van een met veel liefde en geld opgebouwde verzameling altijd een probleem is. In veel gevallen zal een bestaand musea er zijn voordeel mee kunnen doen. Mooi voorbeeld is de collectie van de acteur Cruys Voorbergh (pseudoniem voor Ernest Pieter Coenraad van Vrijberghe de Coningh 1898-1963).  Zijn modecollectie kocht het Haags Gemeentemuseum in 1951 (met subsidie van de Marshall hulp omdat het behoudt van de collectie werd gezien als landsbelang). Voorberghs verzameling, met onder andere honderdtwintig complete kostuums van de 18de tot en met begin 20ste eeuw, vormt de basis voor de huidige kostuumcollectie van het Gemeentemuseum.

Het schenken of verkopen van een complete collectie aan een museum is uniek. Zo’n aanwinst kost het museum opslagruimte, de spullen moet perfect bewaard en gedocumenteerd worden. Veel musea stellen ook als voorwaarde dat de verzameling een aanvulling moet zijn op de bestaande collectie.

Dankzij Marjan Unger kan het Rijksmuseum in 2013 een complete tijdslijn van het 20ste eeuw sieraad laten zien. Begin 2010 schonk Unger (1946) het museum zo’n vijfhonderd sieraden uit de periode van 1905 tot 2008, die ze had verzameld uit nieuwsgierigheid, verliefdheid en soms als impulsaankoop en altijd als een stimulans  voor de makers van eigentijdse sieraden.

Het idee van de schenking kreeg Unger, kunsthistorica en oud-directeur van het Sandberg Instituut van de Rietveld Academie, in 1995 toen ze begon met een boek over haar sieraden. “Toen ‘Het Nederlandse sieraad in de 20ste eeuw’ in 2004 uit was en ik op de wetenschappelijke editie daarvan gepromoveerd was, dacht ik ‘ja waarom moet ik wat zo leuk is nog langer in huis hebben? Ik wist dat mijn collectie naadloos zou aansluiten bij die van het Rijks die liep tot 1900.” Een beter thuis voor haar lievelingen dan het Rijksmuseum had Unger zich niet kunnen wensen. Gelukkig dat het museum al haar stukken wilden hebben. “Het is de nachtmerrie van elke verzamelaar dat een collectie uit elkaar valt.”

Dat lot is ook de kostuumverzameling van Jacoba de Jonge (1941) uit Amersfoort bespaard. Ruim een halve eeuw verzamelde ze 19e en 20ste  eeuwse kostuums die tonen hoe in Nederland de gegoede maar niet rijke burgervrouw de mode volgde.  Sinds kort is al haar moois in het bezit van het modemuseum MoMu in Antwerpen. Aan een Nederlands museum, wist De Jonge, kon ze haar levenswerk niet kwijt. “Die beschikken al over grote collecties en kiezen hoogstens een paar mooie dingen, maar ik wilde niet eerst de topstukken er uit laten vissen en dan de collectie schenken aan Antwerpen.“

Het MoMu, open sinds 2002, beschikte over een kleine eigen collectie en was laat begonnen met verzamelen, vandaar dat ze De Jonge twee jaar geleden benaderden. In eerste instantie voor bruiklenen en met het plan voor een tentoonstelling (die opent 17 maart) en vervolgens met de vraag of het haar privéverzameling mocht overnemen. “Mijn eerste reactie was: ‘jeetje de hele collectie?’ Een paar stukken die ik toch dubbel had, dat kon ik me voorstellen, maar alles weg? Ik het er moeilijk mee gehad, maar ik word ouder.”

De Jonge’s interesse voor antieke kleding begon op haar vijftiende met een jurk uit 1900 die ze paste en die een verpletterde indruk maakte vanwege de beperkte bewegingsvrijheid. De fascinatie voor mooie oude kleren was geboren. In de jaren zestig bestond nog geen bloeiende handel in antieke kleding, geld was er niet aan te verdienen. De eerste jaren kreeg en kocht De Jonge spullen voor een habbekrats op vlooienmarkten als het Waterlooplein in Amsterdam.

Die stad was in de jaren zestig ook belangrijk voor Hans van Emmerik (1952) uit Utrecht die als kind al geïnfecteerd werd met het verzamelvirus. Alles spaarde hij, maar textiel in het bijzonder. “Als tiener kocht ik van mijn zakgeld een jabot van 7,50 gulden. Tweedehandswinkels puilden destijds met jurken uit de jaren dertig. Het was de tijd dat de eerste grote panden waar families tweehonderd jaar hadden gewoond geleegd werden”,  zegt Van Emmerik die zich altijd collectioneur noemt. Want: “Sparen doe je met zegeltjes, verzamelen op de rommelmarkt door een gemberpotje van een euro te kopen. Collectioneurs begeven zich op een hoger niveau.”  Hij schaft stukken aan van duizenden euro’s.

Van Emmerik is gespecialiseerd in mode van 1900 tot 1950 die in Nederland is gedragen door de gegoede burgerij en rijke Haagse families en modieuze Twentse textielbaronessen die vaak winkelden in Parijs.

Eind 1999 exposeerde Van Emmerik onder de titel ‘Couture! 1900-1940’ in de Zuidvleugel van het Rijksmuseum een keuze uit zijn collectie. Dit jaar bedacht hij opeens dat hij weer iets met zijn collectie wilde doen. Sinds oktober stelde hij twee etages van zijn art nouveau herenhuis uit 1906 open voor bezichtiging. Daar exposeert hij onder andere mode-illustraties, stofstalen en robes van Jeanne Lanvin, Elsa Schiaparelli en Nederlandse creaties van Hirsch, Metz en de Bonneterie.

Piekert hij wel eens over wat er met zijn collectie moet gebeuren? “Pas als ik gepensioneerd ben wil ik daar over nadenken.”

Jacoba de Jonge is blij mee de kans die het Antwerpse MoMu haar gaf. “Voor de mensen die mij stukken hebben geschonken had ik het niet leuk gevonden om alles naar de veiling in Londen te sturen, want dat is de enige mogelijkheid om met goed fatsoen van een verzameling als die van mij van af te komen.”

Ondertussen wordt er in het Amsterdamse Rijksmuseum gewerkt aan de opstelling van de Collectie Unger en kan vanaf 2013 – als het museum in zijn oude glorie heropent – de hele wereld genieten van Nederlandse sieraden uit de 20ste eeuw. Een paar van de meest bijzondere topstukken waren er vorig jaar al even te zien, zoals een gouden art deco hanger van de firma Van den Eersten en Hofmeijer en de Pillenbroche van Paul Derrez uit 1997. Wat de sieraden betreft, zei directeur Wim Pijbes was van het Rijksmuseum, “Is de twintigste eeuw de eeuw van Unger”.

Eerder gepubliceerd in ELSEVIER STIJL

‘Een leven in mode’ opent 21 maart in het modemuseum in Antwerpen. www.momu.be

Gerelateerde Artikelen:


,

Reageren is niet (meer) mogelijk.